Op zoek naar de Rode Loper

Een schaaksoap in 666 afleveringen, door Alek D.

Aflevering 1: Wat vooraf ging (5 november 2007)


“Het moet niet gekker worden”, sprak inspecteur Bommel ruim een week geleden, terwijl hij zijn meer dan vochtig geworden Cubaanse sigaar uitdrukte op de inmiddels bruin uitgeslagen schedel van wat ooit zijn laatste arrestant was . “Ik lees hier dat er in Rusland enige tijd een schaakgenie de wereldkampioenschappen seriemoorden nieuw leven in wilde blazen. Net als bij het schaken komen de verrassingen altijd uit het Oosten! Het is deze 33-jarige winkelbediende bijna gelukt alle velden van het schaakspel te bedekken met evenveel bewijzen van zijn bizarre hobby. Zelfs vrienden en bekenden stonden op zijn dodenlijstje.” Bommel las het bericht voor aan zijn nieuwe hulpje en aankomend meester in de rechten Paulus. Deze jongeman keek verbaasd op. In de week dat hij hier werkte als jongste bediende en voetveeg van de grote inspecteur was hij nauwelijks rechtstreeks aangesproken, laat staan dat Bommel hem de eer gunde een krantenbericht te mogen aanhoren. Uitgerekend dit bericht had hem deze week ook getroffen. Hij was zelf beginnend schaker. Toevallig kreeg hij van een vage kennis een boekje met een titel als Oom Dolf leert zijn neefjes schaken.  Ondanks de duffe lay-out had hij de beginselen snel geleerd. Op Internet was hij vervolgens de strijd aangegaan met mede-lotgenoten. En na een paar maanden kon hij zijn moeder met trots vertellen dat hij nu eens een goede reden had om een hertentamen aan hem voorbij te laten gaan. Als lezer begrijpt u al dat deze zevende-jaars rechtenstudent een totaal kansloze toekomst voor zich heeft. Niet in het minst daar zijn achternaam Brinta was. Maar juist in een van zijn meest zwarte levensfasen overkwam hem een onverwachts aanbod om als assistent bij een vriend van zijn oom in dienst te treden. Geoefende lezers zullen hier de hand van een liefhebbende moeder in herkennen.

Paul begreep niets van het politiewerk, maar deze inspecteur Bommel leek hem ook niet een gewoon agent. De inrichting van het kantoor waar hij nu al dagen onleesbare dossiers doornam deed aan niets denken van wat hem van gangbare politieseries bekend was: geen rinkelde telefoons, geen binnenstormend personeel, geen vrouwonvriendelijke opmerkingen en geen informanten uit het criminele circuit. De kamer was kaal. Een zeer grote stalen kast met papieren dossiers en wat souvenirs op de robuuste eikenhouten tafel was alles wat hem zou kunnen afleiden. De schrijfmachine, van computers had Bommel geen verstand, stond meestal opgeborgen in de kast.  Eén van de voorwerpen op tafel trok vanaf de eerste dag de aandacht, namelijk een schedel waarvan de herkomst hem onduidelijk was, maar waarvan hij begreep dat deze direct met het politiewerk van heer Bommel te maken had. Af en toe mompelde de inspecteur tegen de grijnzende kaalkop: “jij zult geen smeerlapperij meer uithalen, ventje.” Of hij sprong op met de woorden: “waar heb jij de buit gelaten?”

’s Avonds in zijn bed, in het huis waar zijn moeder de kamer naast hem besliep, want op zichzelf wonen was al eens mislukt, dacht hij na over deze carrièremove en vroeg zich af of dit werk wel serieus te nemen was. Was hij niet door goedbedoelende volwassenen aan een zinloze bezigheid geholpen bij een inspecteur die zelf ook op een zijspoor was aangekomen? Net terwijl hij dit overdacht confronteerde Bommel hem met het bizarre  krantenbericht. “Weet deze Bommel dat ik zelf ook schaak? Word ik paranoïde? Is dit toeval?” waren vragen die door het hoofd van de jongeling schoten. Bommel was ondertussen opgestaan, wandelde door de kamer en leek te denken aan betere tijden, toen boeven nog boeven waren en zich niet voordeden als politici. Hij keek Paul aan en sprak op deftig-serieuze toon: ik heb eerder met een schaakseriemoordenaar te maken gehad, maar dat is een lang verhaal…”


Wordt vervolgd